Laten we een spel spelen. Ik heb 12 kaarten, met voor elke unieke noot één kaart. Dus C, C#, D, D# en ga zo maar door. Als ik je nu vraag om de kaarten uit te kiezen die onder een majeur toonladder vallen, bijvoorbeeld C majeur, dan zul je C, D, E, F, G, A en B kiezen, toch? Of als je G-groot kiest, moet je de G, A, B, C, D, E en F# eruit halen, snap je?
Kijk nu naar de kaarten die overblijven, welke toonladder vormen die? Nou, laten we eens kijken. Als je de kaarten die een C majeur vormen eruit hebt gehaald, blijven deze kaarten over: C# D# F# G# A# A#. Deze tonen vormen een D# pentatonische mineur of een F# pentatonische majeur. Beide toonladders zijn relatief, bestaan uit dezelfde tonen.
Geinig toch? Elke 12 tonen bevatten zowel een majeurtoonladder (of een van de relatieve kerkschalen) + de pentatonische toonladder.
Als je naar het pianoklavier kijkt zie je het duidelijk: de witte toetsen vormen een majeurtoonladder (of een van de relatieve kerkschalen) en de zwarte toetsen vormen de pentatonische toonladder.
Geef een reactie