“Heb jij iets met Delft?”, vroeg een lezer vanaf een klapstoeltje. Een vraag aan Het Lam dat acht en een half jaar had opgeofferd aan het schrijven van de opvolger van zijn succesvolle debuut roman.
Het Lam Gods nam een microfoon ter hand. “Nee!” Hoewel Het Lam zijn debuut voor een deel gesitueerd had in Delft, nota bene de plek waar ik nu op een klapstoel zat, hij bleek toch mooi de hele janboel uit zijn duim en de rest van zijn hand gezogen te hebben.
Acht en een half jaar is langer dan de lagereschooltijd. Langer dan de langste relatie die Het Lam ooit gehad had. Het zou eeuwig zonde zijn geweest als die acht en half jaar zich niet terugbetaalde qua succes. Hij was er lange tijd bang voor geweest. Was door diepe dalen gegaan. Zelftwijfel, boektwijfel. Regelmatig had ‘ie voor zijn boekenkast gestaan met knallende zelfreflecterende koppijn.
Tommy Wieringa had kort ervoor in zo’n zelfde setting voor een publiek op klapstoelen verklaard dat er voor hem niets leukers was dan schrijven. Onze Jezus dacht daar anders over. “Ik heb eigenlijk een hekel aan alles wat leuk is, zoal vakantie, drinken…”
Leuk? Het was zwaar afzien.
“Je staat op met 3 problemen en gaat naar bed met 7 problemen.” En dat dan acht en een half jaar lang. “Niet gaan lunchen buiten de deur, niet naar feestjes gaan en na de maaltijd gewoon weer door.” Soms deed ‘ie op een nacht vier hazenslaapjes om tussendoor de broer van Het Lam te sms-en over bepaalde passages.
Echter, de droom dat er in de boekenkast een plek voor hem is, was gebleven.
Geef een reactie