Mu-ziek de; v geluid, voortgebracht door de menselijke stem of door instrumenten omwille van (de schoonheid van) dat geluid zelf.
Muziekbeleving verandert bij veel mensen op het moment dat ze de puberteit inknallen. Muziek overstijgt dan de som der delen en is ineens meer dan een stem, een verzameling akkoorden of een melodie; muziek wordt één van je beste vrienden. Die vriendschap verandert nauwelijks in de loop der jaren, echter de samenstelling van je muzikale ‘vriendengroep’ des te meer. Eind jaren tachtig is de glamrocker met poedelkapsel en zwarte lederen broek nog je beste maatje, maar een paar jaar later ruil je hem zonder pardon in voor een zwarte soulzanger. Met dezelfde leren broek, dat dan weer wel. Weer later omarm je nieuwe vrienden waar je in je jonge jaren nog een stevige kolerehekel aan had, je begreep ze gewoon niet. Je ouders, die de muziek draaiden begreep je overigens nog minder. De intensiteit van de vriendschap met muziek hangt volledig van jezelf af. Je laat iemand vallen, nooit meer los of je krijgt een eindeloze knipperlichtrelatie.
Als je eind jaren zestig geboren bent, zoals ik, dan is de soundtrack van je tienerjaren een soort van ‘Alle 13 Kut’. Grotendeels afhankelijk van de radio werd mijn generatie muzikaal opgevoed met Milli Vanilli, Spandau Ballet, Abba en Rick Astley, om maar eens een paar usual suspects van muzikale misdaden te noemen. Van Hilversum 3 moesten we het dus niet hebben.
Met sommige vrienden en klasgenoten kon je wel muzikale verbintenissen sluiten. “Als jij een bandje van U2 voor mij opneemt dan krijg je Bruce Springsteen ervoor terug. En ken je B.B. King? Dan zet ik die op de resterende 15 minuten van het bandje.” Als je een meisje leuk vond dan kon je zomaar een avond lang bezig zijn met een mixtape. Om die ’s ochtends toch maar niet mee naar school te nemen, want de volgorde was niet helemaal perfect. Niks erger dan een net-niet mixtape voor een mooi meisje.
Veel begin vijftigers hebben te lijden onder ‘de wet van de remmende voorsprong’, ook wel Vroegah Was Alles Beter genoemd; “wij luisteren niet naar muziek die we niet kennen, want we hebben alles al een keer gehoord”. Voor mij, als kind van de late sixties, geldt ‘de wet van de inspirerende achterstand’. De muziek uit mijn jeugd zuigt voor het overgrote deel bavianenballen en daarom ben ik nog steeds bezig met inhalen en ontdekken. Van prog- en psychedelische rock uit de seventies tot de Memphis-soul, blues en jazz van voor mijn tijd. De ontdekkingsreis, die begon toen begin jaren negentig Nirvana en Pearl Jam het stof van m’n trommelvliezen bliezen, heeft mijn nieuwsgierigheid nooit verminderd. Sterker nog, ik wil meer!
Er is één vraag die me al tijden bezighoudt. Als ik drie keer dezelfde film (hoe goed ook) heb gezien ben ik er wel klaar mee. Een schilderij hoef ik geen twee keer te zien en een boek herlezen heb ik nog nooit gedaan. Maar waarom laat Kind of Blue van Miles Davis me, ook na de 62e luisterbeurt niet onberoerd? Waarom geeft Otis Redding me nog steeds kippenvel? Dat is de magie van muziek. Alles valt te rationaliseren en beredeneren. Maar de clicks die je hersenen maken bij een mooi stuk muziek, daarover valt geen zinnig woord te zeggen. Dus dat probeer ik dan ook maar niet.
Een gastblog van een van mijn favoriete bloggerts uit Hollandia: Jooper!
Geef een reactie