Muziek is spelen binnen de grenzen van de muziektheorie: het toonstelsel van 12 noten zoals we die in Westerse muziek gebruiken. Wie de theorie niet kent zal snel roepen dat muziek vrij is, maar dat is gelul. Muziek valt precies binnen de kaders die het toonstelsel van 12 noten ons geeft. Binnen die 12 noten kiezen we een toonladder waarin we het muziekstuk laten vallen, waaraan we het stuk ophangen. Een toonladder bestaat uit 7 noten. En de pentatonische variant, zoals ondermeer gebruikt in bluesmuziek, bestaat uit slechts 5 noten.
Vrijwel alle muziek heeft een Happy End omdat het gebaseerd is op tonaliteit: het muziekstuk valt binnen 1 toonsoort die de baas speelt. Alle Westerse oren zijn hierop gespitst. Het horen van de toonsoort is voor iedereen weggelegd. Anders zou je de spanning en ontspanning die in muziek verborgen ligt namelijk niet opmerken. Anders zou het allemaal slechts als grillig geluid klinken.
Vrijwel alle muziek “loopt goed af”. Of het nu om punkmuziek of funk, disco, of een stuk van Beethoven gaat. Het rustpunt in al die muziek wordt gevormd door de toonsoort, de tonica. Staat het stuk in C dan is het laatste akkoord een C. En we vinden dat allemaal lekker want onze Westerse oren verwachten dat nou eenmaal. Een mooi staaltje hoe muziektheorie het gevoel van mensen afdwingt. Het is een simpele regel die in elk muziekstuk werkt. En al honderden jaren. Telkens weer is het dat Happy End dat het ‘m doet. Die willen en moeten we horen. Het rustpunt. Anders kunnen we niet slapen, blijven we met een onopgelost gevoel achter.
Muziek is eigenlijk een dansje rondom die tonaliteit. Verleiden via spanning om altijd terug te keren tot het nulpunt. De toonsoort is als een dictator die het einde dicteert. Een heilige regel. Of noem het een verplichting. Maar ook een spel waarvan de lol oneindig is, ook al weten we hoe het zal eindigen…
(omslagfoto onder CC BY-SA: Fotocollectie Algemeen Nederlands Fotopersbureau)
Geef een reactie