De muziek die Bernard Herrmann voor de film Psycho van Alfred Hitchcock componeerde is wereldberoemd geworden.
Een vrouw staat te douchen. Plots zie je een schim achter het douchegordijn verschijnen. Er wordt, in tegenstelling tot wat tegenwoordig veel gedaan wordt, niet aangekondigd via muziek of geluid dat er iets naars gaat gebeuren. Dan trekt de schim het douchegordijn open en Bernard start zijn score met piepende en dissonant klinkende violen.
De ingrediënten van deze scène (de douche als gevaarlijke plek / de schim / de hand die langzaam langs de muur trekt / het bloed dat in het afvoerputje wegloopt / het kapottrekken van het douchegordijn / de dissonante violen) zijn in verschillende films nog tig keer dunnetjes over gedaan. Helaas, want de scène is heden ten dage lang niet zo eng meer. Hij komt onecht op mij over.
Dit soort muziek is een cliché geworden en werkt niet meer op deze manier. Om een enge scène kracht bij te zetten moet je heden ten dage geen dissonante violen laten klinken maar iets anders verzinnen. Geen muziek, alleen maar geluid, of zoals Quentin Tarantino in de film Reservoir Dogs tijdens het afsnijden van een oor doet: hij laat er het niets-aan-de-hand-lied Stuck in the middle with you bij klinken. Het contrast als ultiem angstaanjagend middel.
Met muziek kan je altijd twee uitgesproken wegen bewandelen als je te maken hebt met bewegend beeld: die van het samenvloeien met de beelden en die van het contrast. De meeste filmmuziek zit daar tussenin. Dat is de slechte filmmuziek, muziek die te weinig uitgesproken is. Goeie muziek moet dansen of vechten met het beeld. Hard in je gezicht slaan, of hartverwarmend omarmen.
Geef een reactie