Op mijn 13e begon ik met jazzgitaar. Het was het instrument dat ik oppakte nadat ik op de lagere school de blokfluit van voor naar achteren tot mij had genomen. Alle boekjes had uitgespeeld. Ik ging naar de lokale Stedelijke Muziekschool hier in Den Haag en begon aan de jazzgitaar workshop van Ferry Robers. Hij was een gitarist met een geweldige stijl en toon. Helaas veel te jong overleden.
Ik herinner mij mijn eerste les nog goed. De drummer riep mij de akkoorden toe: “A13, Dm7#9, G13-, Cm …”. Hij kende alle akkoorden maar ik niet! Al snel leerde ik ze gelukkig wel, al die complexe jazz akkoorden. Ferry hielp me door de vingerzettingen en posities op de hals van de gitaar te laten zien. Ik was een toegewijde leerling en leerde snel uit het Real Book (lees: de Bijbel onder jazzmusici) te spelen. En met veel plezier!
Maar het volgende frustratiepuntje diende zich al snel aan toen ik wilde gaan soloren over die ingewikkelde akkoordenschema’s. Ik had geen idee hoe dat moest. Wat ik ook deed, het klonk voor geen meter. Het enige dat Ferry me kon vertellen was: “speel de noten uit de akkoorden”. Maar terwijl ik goed luisterde naar wat hij speelde viel het me op dat hij een heleboel noten speelde die niet in de akkoorden zaten. Kwamen deze uit de substituties van de akkoorden? Ferry speelde snelle arpeggio’s, iets wat onmogelijk leek voor mij om te leren. Ik was een tiener met een beperkte hoeveelheid tijd. So what?
Mijn interesse voor muziektheorie
Hoewel Ferry niet over muziektheorie sprak, het was iets waar ik wel geïnteresseerd in raakte. Misschien vanwege mijn vader. Mijn vader is een klassiek organist die zich gespecialiseerd heeft in de muziek van Bach. Ik raakte al snel bewust van de overeenkomsten in alle muziek die gebaseerd is op het Westerse toonstelsel. We hadden geen internet in die dagen, dus het werd nogal een zoektocht!
Op een dag ontdekte ik iets dat mijn aanpak blijvend zou veranderen: het modale systeem. Het is een systeem waarin alle melodieën en harmonieën betrekking hebben op een specifieke toonsoort. In plaats van het improviseren te benaderen via de akkoorden, akkoord voor akkoord, een zeer drukke manier van spelen, hoefde ik alleen nog maar te denken in modulaties van toonsoorten.
Al snel begon ik alles via het modale systeem in te delen. Blues Bossa bijvoorbeeld is een song die je kunt spelen, gebruikmakend van 2 toonsoorten: de Eb majeur toonladder en de Db majeur. Sommigen zullen zeggen dat het in C mineur staat, wat pur sec genomen zeker waar is, maar de C mineur is een omkering van Eb majeur. Voor mij is het dezelfde toonladdder alleen met een andere grondtoon.
Modaliteit
Deze modale aanpak gebruikte Miles Davis ook op zijn baanbrekende meesterwerk Kind Of Blue. Het vervangen van arpeggio’s door toonladders vormt de primaire basis voor de modale improvisaties die op dit album tentoongespreid worden. De improvisator kan zodoende melodieën binnen de toonladder vormen in plaats van druk over de akkoorden te moeten fietsen. Qua klank is dit ook de reden waarom Kind Of Blue “klassiek” aandoet. Modaal is het eeuwen oude stelsel van de kerktoonladders met haar diatonische reeksen.
Het nummer So What bevat een modale verandering van D Dorisch (mineur ladder, gebaseerd op 2e trap van de welbekende majeur ladder) naar D# Dorisch. Dit kan ook gezien worden als C majeur / Ionisch en C# majeur / Ionisch maar met een andere tonica, grondtoon.
Zelfs diegenen die zichzelf als niet-muzikaal bestempelen zullen de Do, Re, Mi, Fa, So, La, Si, Do herkennen in muziek. Zo niet, dan zouden zij alle muziek als vreemd beschouwen. Het is onze gemeenschappelijke taal, een gemeenschappelijk landschap. Het vormt ons muzikaal DNA.
Tetrachorden
De majeur toonladder bestaat uit 2 collecties van stappen die exact hetzelfde patroon volgen:
| hele stap | hele stap | halve stap |
(verplaats positie nu een hele trap omhoog)
| hele stap | hele stap | halve stap |
Deze 2 collecties zijn een vijfde, een quint interval (Do ten opzichte van So), van elkaar verwijderd:
Collectie 1: Do, Re, Mi, Fa
Collectie 2: So, La, Si, Do
Het is de relatie van een perfecte vijfde die het octaaf splitst in 3 gelijke delen:
We noemen deze collectie van noten een tetrachord, een reeks van vier tonen in een schaal die samen een kwart (4) interval te vormen (Do naar Fa / So naar Do). En twee van deze tetrachorden, die dus 100% hetzelfde patroon hebben, vormen samen de majeur toonladder. Bijvoorbeeld, C majeur:
1e tetrachord: C (1) D (1) E (02/01) F
2e tetrachord: G (1) A (1) B (1/2) C
Als ik de welkende majeur toonladder speel dan hoor ik altijd deze 2 tetrachorden als 2 aparte lijnen. Twee lijnen in een soort van spanning en ontspanning omdat ze een relatie van een vijfde, een quint, een relatie van dominant ten opzichte van de tonica hebben.
Dit is allemaal erg symmetrisch en zonder ingewikkelde berekeningen te begrijpen. Het kwart-interval (de 4) heeft een verhouding van 3 staat tot 4. En de quint, het vijfde interval heeft een verhouding van 3 staat tot 2. Voor visuele ontwerpers zijn deze relaties ook van fundamenteel belang.
Ik zou zeggen: universele verhoudingen. Heavy spul!
Geef een reactie